WILLEMYNS (Roland).
Bijdrage tot de studie van de klankleer van het Brugs op het einde dan de Middeleeuwen (mit einer deutschen zusammenfassung).
Tongeren, Drukkerij George Michiels, 1971.
In-8° (157 x 232 mm.) broché, 304 p., un grand tableau à déplier, (collection « Werken Uitgegeven door de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie (Wlaamse Afdeling) », n° 12), exemplaire non coupé et en bon état.
Compte-rendu de Marcel
Hoebeke :
De taal van Brugge werd
totnogtoe weinig onderzocht. Pas in 1955 kwam een eerste studie, nl. die van de
hand van P. Van Haverbeke : De 13e eeuwse Middelnederlandse Oorkondentaal te
Brugge en omgeving, Gent ; een werk dat in vele opzichten voortreffelijk mag
worden genoemd. Op het gebied van het moderne Brugs ontbreekt nog steeds een
monografie.
Dr. Willemyns heeft een schakel willen smeden tussen de 13e
eeuw en de 10e eeuw en liet daarom zijn keuze vallen op de late middeleeuwen,
waartoe hij ook de 16e eeuw rekent. Die periode biedt ook het voordeel dat men
de zgn. ambtelijke taal kan vergelijken met die gebruikt door bekende
literatoren. Het boek van Dr. Willemyns sluit goed aan bij het werk van Van
Haverbeke, al behandelt het in tegenstelling met het laatste vrij uitsluitend
het vokalisme. Willemyns sluit niet alleen goed bij Van Haverbeke aan, maar
vormt er tevens een geslaagde aanvulling op : de latere vokaalontwikkelingen en
ontwikkelingstendensen kunnen we nu volgen, en in de verte vermoeden we ook de
aansluiting met het huidige Brugs. Maar er gaapt toch nog een wijde kloof tussen
de 16e-eeuwse en hedendaagse feiten. Misschien bouwt Dr. Willemyns ook nog wel
eens die brug.
Doordat ik de in het werk behandelde interne taalkundige
feiten elders heb besproken (Leuvense Bijdragen), kan ik hier vooral aandacht
schenken aan de externe gegevens.
Het corpus berust op een onderzoek van
administratieve en literaire bronnen. Voor de bewuste periode en stad was dat
mogelijk, en Dr. Willemyns heeft er goed aan gedaan beide soorten van bronnen te
combineren. Niet alleen heeft dat het hem mogelijk gemaakt op grond van
rijmstudie een gewenste en vaak noodzakelijke controle van de uitkomsten van het
onderzoek der « oorkonden » – taal uit te voeren, maar ook om taal – en
stijlsoorten met elkaar te vergelijken. Wel is het moeilijk in verband met
taalverschil of -overeenkomst « iets konkreets te zeggen, vooral dan omdat een
ernstig onderzoek een grote massa statistieken zou veronderstellen », wat
« eigenlijk het onderwerp zou kunnen uitmaken van nog eens een studie », maar de
auteur heeft toch kunnen vaststellen, dat« de literaire teksten globaal gezien
iets meer dialektisch gekleurd zijn dan de ambtelijke », en dat de verschillende
soorten bronnen het gemeenschappelijke kenmerk hebben Brugs te zijn. Dat laatste
betekent natuurlijk niet dat de door Willemyns onderzochte teksten zuivere
dialektteksten zijn, integendeel, maar de dialektische eigenaardigheden die ze
doorlaten, zijn getuigenissen voor de taal die toen te Brugge werd geschreven.
En zonder een « volledig getrouwe weerspiegeling » te zijn van het gesproken
Brugs, laat die geschreven taal toch ook daarvan « een duidelijke echo »
door.
Dat alles beantwoordt precies aan wat wij konden verwachten en ook
verwachten. In de middeleeuwen bestond er wel nog geen algemene taal in moderne
zin, maar veel was al vast, geijkt, gemeen schrijftaalgoed, terwijl nochtans
vele « schrijvers » en klerken af en toe een dialektisme doorlieten. Men kan dat
zowat overal constateren, en hoe steviger de scholing van de klerken was, hoe
vaster en algemener ook hun schrijf- en spellingssysteem. Het zijn de weinig-
geletterden die het meest dialekteigenaardigheden in hun scripta
transponeren.
Willemyns heeft dat goed voor ogen gehad en gehouden, maar
er toch niet alle konsekwenties uit getrokken. Zo had ik graag wat meer vernomen
over de klerken zelf : stamden die inderdaad alle uit Brugge ? En in welke
schrijftraditie waren ze opgeleid. Om de periode gaande van de 13e e. tot de
15e-16e eeuw te overbruggen heeft Dr. Willemyns ook een beroep gedaan op de
stadsrekeningen, nl. i.v.m. de ei-grafie voor e, een grafie waaraan Dr.
Willemyns in gesloten syllabe de klankwaarde van tot [I] of [e]
verkorte e wil toekennen, zodra die grafie voor e uitsluitend in
gesloten en niet meer in open syllabe optreedt. Deze brug berust m.i. op te
zwakke pijlers : De middeleeuwse schepenklerken waren geleerden, die ergens toch
ook een spellingssysteem hadden aangeleerd. Waar ? En zonder voorafgaandelijk
onderzoek mag men niet a priori aannemen dat ze alle autochtone Bruggelingen
waren, die bovendien precies in het geval van de e typisch Brugse
klankeigenaardigheden in hun spelling overbrachten. Voor de 15e eeuw is het
zelfs zeker, dat Brugge ook krachten van elders als schepenklerken heeft
aangetrokken. Ik ken er tenminste een, nl. Jan van Huerne (2e helft 15e e.), die
uit Oudenaarde afkomstig was. Een dergelijk onderzoek zou natuurlijk heel wat
tijd hebben gevergd, maar het zou de auteur toch een veel vastere grond onder de
voeten hebben bezorgd. Vooral i.v.m. de spellingssystemen die in de 14e en 15e
e. op de Brugse kanselarij in zwang zijn geweest, hadden we meer moeten
vernemen. En ook de toenmalige taalsociologische toestanden hadden meer aandacht
kunnen krijgen. Indien de auteur dat onderzoek had verricht, hadden we meer
zekerheid gehad omtrent spellingtraditie en spellingvernieuwing. En met een zo
exact mogelijke beoordeling van de spellingsverschijnselen moet het toch
allemaal beginnen. Al is er van Brugge in de middeleeuwen op de overige steden
van Vlaanderen een grote kultuurinvloed uitgegaan, het staat buiten kijf dat
Brugge zelf ook van elders een en ander heeft gekregen. Dr. Willemyns heeft dat
zelf in het licht geplaatst, en hij had dat m.i. in zijn kapitaal over de
Spelling grondiger uit de doeken moeten doen. Het had hem misschien geholpen om
enkele kwesties die nu nog twijfelpunten zijn met zekerheid op te
lossen.
Met dat alles is Willemijns werk toch nuttig en degelijk. De
hoofdstukken gewijd aan de eigenlijke klankleer : De lange /e/ ; de ogm. O ',
de ogm. ù ; R + konsonant ; De verkorting ; Varia, behandelen stuk voor stuk
hoofdzaken uit het vokalisme van het Westvlaams en van het Brugs in het
bijzonder. De auteur confronteert zijn eigen inzichten met die van anderen en
ontwijkt de problemen nooit. Ook wanneer men het niet steeds met de voorgestelde
oplossingen eens kan zijn, erkent men graag de grote verdiensten van het boek.
Een niet geringe is, dat het op menig punt de discussie weer op gang kan
brengen.
De presentatie van het werk is in alle opzichten goed en er zijn
niet veel drukfouten. Het boek – dat als een specifiek taalkundig werk is
bedoeld – is een aanwinst voor de historische grammatica van het Nederlands.
Doordat de auteur de gelegenheid om een aantal extern-linguïstische feiten uit
te diepen niet heeft te baat genomen, zal de historicus er minder zijn voordeel
kunnen mee doen.
Bibliographie :
- Hoebeke (Marcel),
Willemijns (Dr. R.). Bijdrage tot de studie van de klankleer van het Brugs op
het einde van de middeleeuwen, (mit einer Deutschen Zusammengassung), dans
Revue belge de Philologie et d'Histoire, Année 1974, n° 52-1
pp. 102-104.
18 euros (code de commande : 00204).
Si vous souhaitez obtenir d'autres informations n'hésitez à pas à me questionner
par courriel (b.waterlot@hotmail.com) ou par téléphone (+32 (0) 472 51 52 63).
Ces livres peuvent être retirés à l'adresse figurant dans l'en-tête du blog.
En
cas d'envoi postal, veuillez indiquer le pays vers lequel le colis
devrait être expédié, cela me permettra de vous indiquer les modalités
de livraison et de paiement.
Aucun commentaire:
Enregistrer un commentaire