mardi 25 avril 2023

Willemyns (Roland) - Bijdrage tot de studie van de klankleer van het Brugs op het einde dan de Middeleeuwen

 



WILLEMYNS (Roland).

Bijdrage tot de studie van de klankleer van het Brugs op het einde dan de Middeleeuwen (mit einer deutschen zusammenfassung).

Tongeren, Drukkerij George Michiels, 1971. 

 

In-8° (157 x 232 mm.) broché, 304 p., un grand tableau à déplier, (collection « Werken Uitgegeven door de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie (Wlaamse Afdeling) », n° 12), exemplaire non coupé et en bon état.


 Compte-rendu de Marcel Hoebeke :
   De taal van Brugge werd totnogtoe weinig onderzocht. Pas in 1955 kwam een eerste studie, nl. die van de hand van P. Van Haverbeke : De 13e eeuwse Middelnederlandse Oorkondentaal te Brugge en omgeving, Gent ; een werk dat in vele opzichten voortreffelijk mag worden genoemd. Op het gebied van het moderne Brugs ontbreekt nog steeds een monografie.
   Dr. Willemyns heeft een schakel willen smeden tussen de 13e eeuw en de 10e eeuw en liet daarom zijn keuze vallen op de late middeleeuwen, waartoe hij ook de 16e eeuw rekent. Die periode biedt ook het voordeel dat men de zgn. ambtelijke taal kan vergelijken met die gebruikt door bekende literatoren. Het boek van Dr. Willemyns sluit goed aan bij het werk van Van Haverbeke, al behandelt het in tegenstelling met het laatste vrij uitsluitend het vokalisme. Willemyns sluit niet alleen goed bij Van Haverbeke aan, maar vormt er tevens een geslaagde aanvulling op : de latere vokaalontwikkelingen en ontwikkelingstendensen kunnen we nu volgen, en in de verte vermoeden we ook de aansluiting met het huidige Brugs. Maar er gaapt toch nog een wijde kloof tussen de 16e-eeuwse en hedendaagse feiten. Misschien bouwt Dr. Willemyns ook nog wel eens die brug.
   Doordat ik de in het werk behandelde interne taalkundige feiten elders heb besproken (Leuvense Bijdragen), kan ik hier vooral aandacht schenken aan de externe gegevens.
   Het corpus berust op een onderzoek van administratieve en literaire bronnen. Voor de bewuste periode en stad was dat mogelijk, en Dr. Willemyns heeft er goed aan gedaan beide soorten van bronnen te combineren. Niet alleen heeft dat het hem mogelijk gemaakt op grond van rijmstudie een gewenste en vaak noodzakelijke controle van de uitkomsten van het onderzoek der « oorkonden » – taal uit te voeren, maar ook om taal – en stijlsoorten met elkaar te vergelijken. Wel is het moeilijk in verband met taalverschil of -overeenkomst « iets konkreets te zeggen, vooral dan omdat een ernstig onderzoek een grote massa statistieken zou veronderstellen », wat « eigenlijk het onderwerp zou kunnen uitmaken van nog eens een studie », maar de auteur heeft toch kunnen vaststellen, dat« de literaire teksten globaal gezien iets meer dialektisch gekleurd zijn dan de ambtelijke », en dat de verschillende soorten bronnen het gemeenschappelijke kenmerk hebben Brugs te zijn. Dat laatste betekent natuurlijk niet dat de door Willemyns onderzochte teksten zuivere dialektteksten zijn, integendeel, maar de dialektische eigenaardigheden die ze doorlaten, zijn getuigenissen voor de taal die toen te Brugge werd geschreven. En zonder een « volledig getrouwe weerspiegeling » te zijn van het gesproken Brugs, laat die geschreven taal toch ook daarvan « een duidelijke echo » door.
   Dat alles beantwoordt precies aan wat wij konden verwachten en ook verwachten. In de middeleeuwen bestond er wel nog geen algemene taal in moderne zin, maar veel was al vast, geijkt, gemeen schrijftaalgoed, terwijl nochtans vele « schrijvers » en klerken af en toe een dialektisme doorlieten. Men kan dat zowat overal constateren, en hoe steviger de scholing van de klerken was, hoe vaster en algemener ook hun schrijf- en spellingssysteem. Het zijn de weinig- geletterden die het meest dialekteigenaardigheden in hun scripta transponeren.
   Willemyns heeft dat goed voor ogen gehad en gehouden, maar er toch niet alle konsekwenties uit getrokken. Zo had ik graag wat meer vernomen over de klerken zelf : stamden die inderdaad alle uit Brugge ? En in welke schrijftraditie waren ze opgeleid. Om de periode gaande van de 13e e. tot de 15e-16e eeuw te overbruggen heeft Dr. Willemyns ook een beroep gedaan op de stadsrekeningen, nl. i.v.m. de ei-grafie voor e, een grafie waaraan Dr. Willemyns in gesloten syllabe de klankwaarde van tot [I] of [
e] verkorte e wil toekennen, zodra die grafie voor e uitsluitend in gesloten en niet meer in open syllabe optreedt. Deze brug berust m.i. op te zwakke pijlers : De middeleeuwse schepenklerken waren geleerden, die ergens toch ook een spellingssysteem hadden aangeleerd. Waar ? En zonder voorafgaandelijk onderzoek mag men niet a priori aannemen dat ze alle autochtone Bruggelingen waren, die bovendien precies in het geval van de e typisch Brugse klankeigenaardigheden in hun spelling overbrachten. Voor de 15e eeuw is het zelfs zeker, dat Brugge ook krachten van elders als schepenklerken heeft aangetrokken. Ik ken er tenminste een, nl. Jan van Huerne (2e helft 15e e.), die uit Oudenaarde afkomstig was. Een dergelijk onderzoek zou natuurlijk heel wat tijd hebben gevergd, maar het zou de auteur toch een veel vastere grond onder de voeten hebben bezorgd. Vooral i.v.m. de spellingssystemen die in de 14e en 15e e. op de Brugse kanselarij in zwang zijn geweest, hadden we meer moeten vernemen. En ook de toenmalige taalsociologische toestanden hadden meer aandacht kunnen krijgen. Indien de auteur dat onderzoek had verricht, hadden we meer zekerheid gehad omtrent spellingtraditie en spellingvernieuwing. En met een zo exact mogelijke beoordeling van de spellingsverschijnselen moet het toch allemaal beginnen. Al is er van Brugge in de middeleeuwen op de overige steden van Vlaanderen een grote kultuurinvloed uitgegaan, het staat buiten kijf dat Brugge zelf ook van elders een en ander heeft gekregen. Dr. Willemyns heeft dat zelf in het licht geplaatst, en hij had dat m.i. in zijn kapitaal over de Spelling grondiger uit de doeken moeten doen. Het had hem misschien geholpen om enkele kwesties die nu nog twijfelpunten zijn met zekerheid op te lossen.
   Met dat alles is Willemijns werk toch nuttig en degelijk. De hoofdstukken gewijd aan de eigenlijke klankleer : De lange /e/ ; de ogm. O ', de ogm. ù ; R + konsonant ; De verkorting ; Varia, behandelen stuk voor stuk hoofdzaken uit het vokalisme van het Westvlaams en van het Brugs in het bijzonder. De auteur confronteert zijn eigen inzichten met die van anderen en ontwijkt de problemen nooit. Ook wanneer men het niet steeds met de voorgestelde oplossingen eens kan zijn, erkent men graag de grote verdiensten van het boek. Een niet geringe is, dat het op menig punt de discussie weer op gang kan brengen.
   De presentatie van het werk is in alle opzichten goed en er zijn niet veel drukfouten. Het boek – dat als een specifiek taalkundig werk is bedoeld – is een aanwinst voor de historische grammatica van het Nederlands. Doordat de auteur de gelegenheid om een aantal extern-linguïstische feiten uit te diepen niet heeft te baat genomen, zal de historicus er minder zijn voordeel kunnen mee doen.


Bibliographie :
   - Hoebeke (Marcel), Willemijns (Dr. R.). Bijdrage tot de studie van de klankleer van het Brugs op het einde van de middeleeuwen, (mit einer Deutschen Zusammengassung), dans Revue belge de Philologie et d'Histoire, Année 1974, n° 52-1 pp. 102-104.

18 euros (code de commande : 00204).

 

Si vous souhaitez obtenir d'autres informations n'hésitez à pas à me questionner
par courriel
(b.waterlot@hotmail.com) ou par téléphone (+32 (0) 472 51 52 63).
Ces livres peuvent être retirés à l'adresse figurant dans l'en-tête du blog.
En cas d'envoi postal, veuillez indiquer le pays vers lequel le colis devrait être expédié, cela me permettra de vous indiquer les modalités de livraison et de paiement.

Aucun commentaire:

Enregistrer un commentaire